Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AL7459

Datum uitspraak2003-09-24
Datum gepubliceerd2003-10-06
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof Leeuwarden
ZaaknummersWAHV 03/00342
Statusgepubliceerd


Indicatie

art. 72 WVW 1994; art. 5 WAHV; Geen cautie gegeven. Art. 29, tweede lid, Sv in casu niet van toepassing. Gedraging is visueel waargenomen door verbalisant. Er heeft geen staandehouding ten tijde van de gedraging plaatsgevonden. Een dag later meldt de bestuurder van het betrokken voertuig zich op het politiebureau. Sanctie is ten onrechte opgelegd aan de bestuurder.


Uitspraak

WAHV 03/00342 24 september 2003 CJIB 79047749214 Gerechtshof te Leeuwarden Arrest op het hoger beroep tegen de beslissing van de kantonrechter van de rechtbank te Dordrecht van 20 november 2002 betreffende [betrokkene] (hierna te noemen: betrokkene), wonende te [adres] voor wie als gemachtigde optreedt mr.drs. M.J.G. Schroeder, wonende te Rotterdam. 1. De beslissing van de kantonrechter De kantonrechter heeft het beroep van de betrokkene tegen de beslissing van de officier van justitie in het arrondissement Dordrecht ongegrond verklaard. De beslissing van de kantonrechter is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit. 2. Het procesverloop De gemachtigde van de betrokkene heeft tegen de beslissing van de kantonrechter hoger beroep ingesteld. Daarbij is verzocht de advocaat-generaal te veroordelen in de kosten van het hoger beroep. De advocaat-generaal heeft een verweerschrift ingediend. De gemachtigde van de betrokkene heeft schriftelijk een nadere toelichting gegeven op het beroep. De advocaat-generaal is in de gelegenheid gesteld een reactie te geven op de nadere toelichting op het beroep. Van deze gelegenheid is geen gebruik gemaakt. Door de gemachtigde van de betrokkene is op 6 juni 2003, ingekomen op 10 juni 2003, een door de betrokkene ondertekende volmacht overgelegd. 3. Beoordeling 3.1. Aan de betrokkene is bij inleidende beschikking een administratieve sanctie van fl 180,-- (Euro€ 81,68) opgelegd ter zake van "voor het motorrijtuig van 3500 kg of minder heeft het keuringsbewijs zijn geldigheid verloren", welke gedraging zou zijn verricht op 4 november 2001 op de Rijksstraatweg te Dordrecht. 3.2. De betrokkene ontkent niet dat hij de gedraging heeft verricht. De gemachtigde van de betrokkene stelt echter, dat oplegging van een administratieve sanctie achterwege moet blijven. Hij voert daartoe aan dat: - aan de betrokkene ten onrechte geen cautie is gegeven, toen hij zich de dag na de gedraging bij de politie meldde en hij door de verbalisant werd gewezen op zijn verplichting te antwoorden werd gewezen. - de sanctie had moeten worden opgelegd aan de kentekenhouder, in plaats van aan de bestuurder, omdat door de verbalisant eerst de dag na de gedraging onderzoek is ingesteld naar de bestuurder van de betrokken auto, terwijl zulks buiten het tijdsbestek valt dat in art. 5 WAHV met "aanstonds" wordt aangeduid. - de betrokkene ten onrechte door de officier van justitie niet is gehoord, welke schending van de hoorplicht, anders dan door de kantonrechter bepaald, onherstelbaar is. 3.3. Het hof overweegt omtrent het eerste verweer, dat de verbalisant niet gehouden was om te wijzen op het zwijgrecht van de betrokkene. De Wet Administratieve Handhaving Verkeersvoorschriften kent niet een met art. 29, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering (Sv) overeenkomende bepaling, terwijl art. 29 Sv ingevolge het bepaalde in de laatste volzin van art. 2, eerste lid, WAHV hier toepassing mist. Ook op grond van het internationale recht bestaat in een procedure als de onderhavige geen verplichting te wijzen op een zwijgrecht. Dit verweer van de gemachtigde van de betrokkene treft derhalve geen doel. 3.4. Ten aanzien van het verweer van de gemachtigde van de betrokkene dat de betrokkene ten onrechte niet door de officier van justitie is gehoord en dat hij daardoor in zijn belang is geschaad, overweegt het hof als volgt. Ingevolge art. 6:22 Awb kan een besluit waartegen beroep is ingesteld, ondanks schending van een vormvoorschrift in stand worden gelaten door het orgaan dat op het beroep beslist, indien blijkt dat de belanghebbende daardoor niet is benadeeld. Nu de kantonrechter de zaak geheel opnieuw heeft onderzocht en beoordeeld en de gemachtigde van de betrokkene ter zitting van de kantonrechter is verschenen, moet worden aangenomen dat de betrokkene door bedoeld verzuim van de officier van justitie niet is benadeeld. Ook het laatste verweer van de gemachtigde van de betrokkene treft derhalve geen doel. 3.5. De eerste twee zinnen van de inleidende beschikking luiden: "U hebt een verkeersvoorschrift overtreden. Daarom bent u staande gehouden en is een administratieve sanctie aan u opgelegd.". Het aanvullend proces-verbaal van de verbalisant houdt onder meer in: "Op 4 november 2001 omstreeks 14.25 uur werd door mij verbalisant, op de parkeerplaats bij het Mercure hotel aan de Rijksstraatweg te Dordrecht een geparkeerde personenauto aangetroffen. (...). Blijkens informatie van de Rijksdient voor het Wegverkeer te Veendam was dit voertuig per 28 juni 2001 gesloopt en was de Wettelijke Aansprakelijkheid (verzekering) voor dit motorrijtuig per 6 november 2000 beeindigd. Gezien de status (gesloopt) van dit voertuig mocht het zich niet op de openbare weg bevinden. Derhalve werd door mij verbalisant besloten dit voertuig weg te laten slepen, hetgeen deze dag omstreeks 15.00 uur geschiedde. (....) Vervolgens meldde zich, naar mijn mening de volgende dag, de betrokkene (...) op het politiebureau (...). Door mij verbalisant werd aan [de betrokkene] uitgelegd onder welke omstandigheden ik het voertuig had aangetroffen en welke overtredingen er met het voertuig waren gepleegd (vervallen APK, niet meer verzekerd zijn en dat het voertuig gesloopt had moeten zijn). [Hij] verklaarde (...) dat hij de bestuurder was geweest die het voertuig op het genoemde parkeerterrein had geparkeerd. (....) Door mij verbalisant werd besloten om alleen voor de vervallen APK een Mulderbeschikking aan [betrokkene] uit te reiken.". Uit een en ander vloeit voort, dat geen staandehouding heeft plaats gevonden tijdens of kort na de constatering van de gedraging op 4 november 2001. 3.6. Art. 5 WAHV, voor zover hier van belang, luidt: "Indien is vastgesteld dat de gedraging heeft plaatsgevonden met of door middel van een motorrijtuig waarvoor een kenteken is opgegeven, en niet aanstonds is vastgesteld wie daarvan de bestuurder is, wordt (....) de administratieve sanctie opgelegd aan degene op wiens naam het kenteken ten tijde van de gedraging in het kentekenregister was ingeschreven. (...).". 3.7. Onder "aanstonds" in art. 5 WAHV moet gelet op de bewoordingen, de strekking en de geschiedenis van de wet worden verstaan: ten tijde van de constatering van de gedraging of kort nadien. Art. 3, eerste lid, WAHV (oud) bepaalde: "De bij algemene maatregel van bestuur aangewezen ambtenaren die met het toezicht op de naleving van de in artikel 2, eerste lid, bedoelde voorschriften zijn belast, zijn bevoegd, ten einde te kunnen vaststellen of een gedraging is verricht of indien zij hebben vastgesteld dat een gedraging is verricht, de betrokkene staande te houden en te vorderen dat hij zijn naam, voornamen, geboortedatum, geboortejaar en adres opgeeft. De betrokkene is verplicht aan de vordering te voldoen." Bij wet van 6 november 1997, Stb 510, tot aanpassing van bijzondere wetten aan de derde tranche van de Algemene wet bestuursrecht, is in verband met de inwerkingtreding van afdeling 5.2 (Toezicht op de naleving) van de Awb de regeling van de bevoegdheid uit de WAHV verdwenen. In de Awb komt de bevoegdheid tot staandehouding niet als afzonderlijk toegekende bevoegdheid voor, omdat in de aanpassingswetgeving ervan wordt uitgegaan, dat de bevoegdheid tot het vorderen van inlichtingen (art. 5:16 Awb) en de bevoegdheid tot inzage van bescheiden (art. 5:17 Awb) tevens de bevoegdheid tot staandehouding impliceert (Kamerstukken II, 1996/1997, 25 280, nr. 3, pag. 98). Naar de bedoeling van de wetgever is derhalve geen wijziging van de bevoegdheden van de toezichthouder beoogd. Het oorspronkelijke artikel 4, tweede lid, WAHV luidde: "De beschikking wordt overhandigd aan degene tot wie zij zich richt. De beschikking wordt geacht te zijn overhandigd, indien degene tot wie zij zich richt heeft geweigerd haar in ontvangst te nemen. Indien overhandiging niet aanstonds mogelijk is en de gedraging heeft plaats gevonden met of door middel van een motorrijtuig waarvoor een kenteken is opgegeven, wordt de beschikking binnen drie maanden nadat de gedraging heeft plaatsgevonden bij gewone brief over de post toegezonden aan het adres dat is opgenomen in het kentekenregister. In het laatste geval wordt, indien mogelijk, in of aan het motorrijtuig een kennisgeving achtergelaten (...)" Om technisch-organisatorische redenen werd bij wet van 29 augustus 1990 (Stb. 434) ingevoerd, dat ook aan "degene tot wie zij zich richt" niet meteen een beschikking, maar - eveneens - een kennisgeving van een beschikking werd uitgereikt. Blijkens de memorie van toelichting werd geen inhoudelijke wijziging beoogd. Ook bij de Wet van 4 juni 1992, waarbij de huidige eerste volzin van het tweede lid van art. 4 werd ingevoerd, is niet gebleken van door de wetgever beoogde wijzigingen in de systematiek van de WAHV. Een en ander betekent, dat gelet op het systeem van de wet de sanctie wordt opgelegd òf - indien ten tijde van de constatering van de gedraging "aanstonds" diens identiteit wordt vastgesteld - aan de bestuurder òf anders aan de kentekenhouder. 3.8. Een en ander betekent, dat aan de betrokkene ten onrechte een sanctie is opgelegd ter zake van de gedraging op 4 november 2001. In aanmerking nemende dat ingevolge het bepaalde in art. 72, derde lid, onder a WVW1994 voor overtreding van het eerste lid van dat artikel de bestuurder alleen dan aansprakelijk is in het geval met dat motorrijtuig over de weg wordt gereden, waarvan in casu op het moment, dat de betrokkene zich als bestuurder bekend maakte, geen sprake meer was, heeft de kantonrechter ten onrechte het beroep ongegrond verklaard. 3.9. Het hof zal derhalve de beslissing van de kantonrechter vernietigen. 3.10. Namens de betrokkene is verzocht om vergoeding van proceskosten, met name van door een derde verleende beroepsmatig verleende rechtsbijstand als bedoeld in het Besluit proceskosten bestuursrecht. 3.11. Ingevolge art. IV van de wet van 24 januari 2002, Stb 55, komen de kosten gemaakt in verband met het administratief beroep niet voor vergoeding in aanmerking. Wel voor vergoeding komen in aanmerking de kosten gemaakt in verband met de behandeling van het beroep bij de rechtbank en bij het hof. In eerste aanleg komen voor vergoeding in aanmerking het beroepschrift alsmede het verschijnen ter zitting van de kantonrechter door de gemachtigde, tezamen 1,5 punt. In hoger beroep komen voor vergoeding in aanmerking: het hoger beroepschrift aslmede de nadere toelichting, eveneens 1,5 punt. Het gewicht van de zaak is licht. De betrokkene komt derhalve een vergoeding toe van (3 x 0,5 x €Euro 322,-- =) Euro€ 483,--. 4. De beslissing Het gerechtshof: vernietigt de beslissing van de kantonrechter; verklaart het ingestelde beroep gegrond; vernietigt de beslissing van de officier van justitie d.d. 22 mei 2002, alsmede de beschikking waarbij onder CJIB-nr. 79047749214 de administratieve sanctie is opgelegd; bepaalt dat hetgeen door de betrokkene op de voet van art. 11 WAHV tot zekerheid is gesteld, te weten een bedrag van € Euro 81,68, door de advocaat-generaal aan hem wordt gerestitueerd. veroordeelt de advocaat-generaal tot het vergoeden van de proceskosten van de betrokkene, ter hoogte vanbegroot op € Euro 483,--. Dit arrest is gewezen door mrs Dijkstra, Van Dijk en Weenink, in tegenwoordigheid van Meester als griffier, en uitgesproken ter openbare zitting. Mr. Weenink is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.